Cornelis (Kees) Chardon
31-08-1919 Delft – 20-04-1945 Wöbbelin Landkreis Ludwigslust
Hierbij deel ik enkele passages uit brieven die mijn moeder, Hetty van der Togt, op 8 december 1947 schreef aan haar toenmalige verloofde, mijn vader Karel Hoogeweegen over haar contact met Kees Chardon tijdens hun gevangenschap in het Oranjehotel, Scheveningen.
Mijn moeder, Henriette Johanna Petronella (Hetty) Hoogeweegen – van der Togt (18-10-1924) werd op 5 mei 1944 samen met ‘Blackie’ Hermanus Leonardus (Herman) Swarte (6 oktober 1918 – Wittstock 26 april 1945) opgepakt bij Drankenhandel Vlek, Theresiastraat 88 in het Bezuidenhout in Den Haag. Reden; illegale verspreiding van ‘Het Parool’. Zij waren verraden.
Hetty werd vervolgens in Einzelhaft vastgezet in het Oranjehotel, cel 776. Gedurende de weken 5 t/m 31 mei 1944 was Kees Chardon één van haar buren. Kees zat al sinds eind januari 1944 in Einzelhaft in cel 789. Ze hadden veel contact met elkaar.
In de brief van 8 december deelt ze enkele van deze momenten met mijn vader, Karel (Leon) Hoogeweegen (12-01-1919).
…Toen ik het me goed realiseerde, was ik ook echt in een stemming om te simmen, maar toen het echt goed door was gedrongen dacht ik ineens: ‘Vader, Uw wil geschiedde’. Ja lieverd ik wordt weer eventjes ernstig, maar zo zie ik het toch. Ik denk dat het een overblijfsel is uit ’t kamp, daar kregen we klap op klap (in fig. zin) en dan stapte je er ook overheen. Dagelijks bidden we toch ‘Uw wil geschiedde’ en dat ménen we toch ook. In de gevangenis was een gereformeerde jongen die al maanden alleen zat en dagelijks zong hij een psalm: ‘Wat de toekomst brenge moge, ons geleid des Heeren hand. Moedig zien wij dus naar boven naar ’t onbekende land’. En dan kwam er nog een couplet, maar dat ben ik half vergeten. Toch is dit ook typerend, de enige kracht en stem voor hem was God, hij had zich aan Hem overgegeven, en aanvaardde alles wat er kwam. Ik heb vijf weken naast hem gezeten en zodoende heb ik hem leren kennen. ’t Was zo goed als zeker dat hem de doodstraf wachtte en toch … hij bleef zingen. Ik denk vaak aan hem terug, hoe ’t mogelijk was dat iemand met de dood voor ogen, al die maanden alleen, zonder boeken, zonder luchten, zelfs difterie gehad, en dan nóg zo opgewekt en vol goede moed. Die kracht kreeg hij van boven, maar dat aanvaarden had hij niet ineens gekregen, en hij beweerde dat ik daar ook aan meegeholpen had.
In een latere brief schreef mijn moeder:
…Kees zei tegen me: “Weet je wat het ergste was bij die verhoren, Hetty? De gluiperigheid van die klootzakken (sorry), in eerste instantie zijn ze heel beleefd, en stellen eerst een aantal algemene vragen, een soort kennismaking. En dan B A F wordt je stoel onder je vandaan geschopt, als je dan op de grond ligt met je pijnlijke kop, neuriet zo’n vent een lieflijk deuntje. Vervolgens wordt je weer op de stoel gesjord en begint de hele riedel opnieuw. Maar steeds gewelddadiger. Als je bijna niet meer kan, en nog steeds niets gezegd hebt gaan ze dreigen. Op zo’n moment zing ik die psalmen in mijn hoofd, en uiteindelijk hardop, toen brachten ze me terug de kelder in. Dat herhaalde zich nog 2 keer. Daarna werd ik hier geplaatst en niet meer ondervraagd.”
Zijn woorden maakte grote indruk op mijn moeder. Zij had hem nog nooit gezien, maar 3 jaar later was dit zowat het enige dat ze schreef over haar kampverleden aan mijn vader die op dat moment was uitgezonden naar Nederlands-Indië.
Nu 76 jaar later maken ze indruk op mij en dat kunnen deze woorden blijven doen door ze door te geven en te delen.
Deze getuigenis is geleverd door Dorien Reitsma-Hoogeweegen op 15-07-2020