Marinus (Rinus) Zegers
19-08-1910 Rotterdam – 03-02-1945 Neuengamme

Marinus Zegers. bron: Oorlogsgravenstichting

Mijn vader Marinus was getrouwd met Paulina (Lien) de Bruin (22-07-1909 Rotterdam). In 1944 was hij gaan werken bij de Nederlandse Spoorwegen afdeling spoorwegpolitie, aangezien het werk bij Electrostoom steeds minder werd, zoals mijn moeder later vertelde.

In 1943/44 hadden wij moeder en verzetsstrijdster Marianne Vleeschhouwer-Vleeschouwer (1915) en dochter tijdelijk in onderduik genomen. Enig moment later konden zij terecht bij tante Willemina van Hulst-de Bruin (zus van mijn moeder) en oom Maarten van Hulst in de Hudsonstraat, ook in Rotterdam-West.

Begin 1944 hadden wij een andere joodse onderduiker in huis gehad, de heer Louis Dormits, die ik echter kende onder zijn schuilnaam Joop Bartels.

Op woensdagmorgen 9 augustus 1944 kwam mijn vader thuis na nachtdienst te hebben gedraaid bij de NS en om ongeveer 10.30 uur werd er vervolgens aangebeld bij ons op de Passerelstraat nr. 37 A – 1e etage – en nieuwsgierig als kind zijnde, keek ik naar beneden, terwijl mijn moeder aan het touw trok om de buitendeur te openen. Twee personen, gekleed in regenjas met hoed kwamen naar boven. Even later kwam een 3e persoon vanaf de 2e etage naar beneden, eveneens gekleed in regenjas en hoed. Hij was bij de buren naar de zolder gegaan en via de tussengoot bij ons vanaf de zolder naar beneden gekomen. De leider van het drietal politieagenten in burger van de Rotterdamse politie in dienst van de SD, bleek naderhand Leendert Winkelman te zijn, hetgeen ik sinds enige jaren heb weten te achterhalen. Ik hoor hem nog tegen mijn ouders zeggen: “Waar is die Jood?!” Mijn vader antwoordde: “Wij zijn hier alleen met zijn drieën.” Vervolgens doorzocht het drietal de gehele woning. In kasten geklopt, onder bedden gekeken, maar niemand konden ze vinden. Winkelman zei tegen mijn vader: “Beken nu maar!” Mijn vader antwoordde: “Er valt niets te bekennen, want alleen wij drieën wonen hier.” Mijn moeder moest mij vervolgens uitkleden, want ze dachten dat ik een jodenkind was. Mijn ouders zeiden: “Maar dat is ons kind..” Uiteindellijk gingen ze weg maar namen mijn vader mee. Dat was de laatste keer, dat ik mijn vader in levende lijve had gezien. Vanuit Hoofdbureau van Politie, Haagse Veer te Rotterdam had hij nog een brief geschreven met potlood op luchtpostpapier en gelukkig is er iemand geweest die na de oorlog de brief over had getypt, want het orgineel is inmiddels niet meer te lezen.

Mijn vader werd opgepakt wegens ‘Judenbegunstiging’, terwijl zij niemand van joodse komaf bij ons in de woning hadden aangetroffen! Op 14 september 1944 werd mijn vader overgebracht naar Kamp Amersfoort, waar hij als gevangene  nummer 7181 kreeg. Op 11 oktober 1944 werd hij met ruim 1600 andere gevangen, waar onder ruim 600 mensen uit Putten, per trein naar Concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg afgevoerd alwaar hij werd voorzien van nummer 56385 en overleed uiteindelijk in dat kamp op 3 februari 1945 ‘s-nachts om 03.15 uur aan entherocolitis.

Deze getuigenis is geleverd door Rien Zegers 07-04-2021

⇐ terug